Infundibulicybe gibba
Wat je moet weten
Infundibulicybe gibba (ook bekend als Clitocybe Gibba) is een hardhoutzwam met een rozebruine hoed die vrij diep vaasvormig wordt als hij volwassen is. De bleke, drukke lamellen lopen langs de stengel, die bleek is in vergelijking met de hoed. Hij groeit solitair of in kleine groepjes op de grond in loofbossen en op heidevelden van juli tot september.
Clitocybe Gibba is een bekend synoniem. Het relatief recente genus Infundibulicybe werd opgericht om aan te geven dat DNA studies deze paddenstoel en nauw verwante soorten ver van andere Clitocybe soorten hebben geplaatst. Zie Harmaja 2003 en Redhead en medewerkers 2002 voor meer informatie.
Andere namen: Gewone trechter.
Paddenstoel identificatie
Ecologie
Saprotroof; groeit alleen, verspreid of in groepen; voornamelijk gevonden onder hardhout (vooral eiken) maar soms onder naaldbomen; zomer en herfst (winter en lente in Californië); wijd verspreid in Noord-Amerika.
Dop
3-9 cm; aanvankelijk plat of met een centrale depressie, later diep vaasvormig; glad; droog of licht kleverig; taankleurig, rozig taankleurig of vleeskleurig; verbleekt bij het ouder worden; soms met een golvende rand bij volwassenheid.
Lamellen
Lopend langs de stengel; dicht of opeengepakt; wit of licht crèmekleurig.
Steel
2.5-8 cm lang; tot 1 cm dik; gelijk; droog; vrij glad; witachtig, gebroken wit, of een zeer bleke versie van de kleur van de hoed; basis vaak bedekt met wit mycelium.
Vlees
Dun; witachtig.
Geur en smaak
Smaak mild; geur niet uitgesproken of zoet.
Sporenafdruk
Wit.
Microscopische details
Sporen 5-9 x 3.5-6 µ; lacrymoïd; glad; inamyloïd. Cystidia afwezig. Pileipellis van verstrengelde cilindrische hyfen van 2-7 µ breed, met korstvormig pigment. Klemverbindingen aanwezig.
Gelijksoortige soorten
-
Algemeen bekend als de Tawny Funnel Cap, heeft een grotere roodbruine hoed en bleke lamellen die tawny worden naarmate hij ouder wordt; de sporen zijn crèmewit, kleiner en ronder dan die van Clitocybe Gibba, en fijn wrattig.
-
Wordt gevonden onder naaldbomen en heeft een iets donkerder kap, een steel die gekleurd is als de kap en iets kleinere sporen.
-
Een reusachtige versie van deze soort komt voor in de Rocky Mountains en verder westwaarts.
Taxonomie en etymologie
De gewone trechter werd in 1801 beschreven door Christiaan Hendrick Persoon, die hem Agaricus Gibbus noemde. De huidige wetenschappelijke naam is vastgesteld door Paul Kummer in 1871.
Synoniemen van Clitocybe Gibba zijn onder andere Agaricus Gibbus Pers., Agaricus gibbus var. membranaceus Fr., Agaricus infundibuliformis Schaeff., Clitocybe infundibuliformis (Schaeff.) Vr., Clitocybe infundibuliformis var. membranacea (Fr.) Massee, en Omphalia gibba (Pers.) Grijs.
De resultaten van DNA-onderzoek in 2003 waren voor mycologen aanleiding om een nieuw genus Infundibulicybe op te richten met Infundibulicybe geotropa als de typesoort. Naar dit genus zijn de gewone trechter en zijn nauwe verwanten overgebracht, en met name in Noord-Amerika wordt de gewone trechter beter herkend als Infundibulicybe gibba (Pers.) Harmaja.
Gewone trechters vormen vaak grote bogen en soms complete feeënringen.
De soortnaam Clitocybe betekent 'schuine kop', terwijl het specifieke epitheton gibba 'bultig' of 'afgerond' betekent.
Strobilomyces gibba Video
Bronnen:
Foto 1 - Auteur: Andreas Kunze (CC BY-SA 3.0 Ongeporteerd)
Foto 2 - Auteur: Holger Krisp (CC BY 3.0 Niet toegestaan)
Foto 3 - Auteur: Andreas Kunze (CC BY-SA 3.0 Onbewerkt)
Foto 4 - Auteur: gailhampshire (CC BY 2).0 Algemeen)
Foto 5 - Auteur: Gebruiker:Strobilomyces (CC BY-SA 2.5 Algemeen, 2.0 Algemeen en 1.0 Algemeen)





